27 maart 2018
De laatste dag staan er twee binnenbezoeken op de lijst, wat goed uit komt, want het regent.
Ik denk met twee uur weer buiten te staan bij Flanders Fields, maar na ruim drie uur heb ik echt nog niet alles bestudeerd. Het indrukwekkendst zijn hier de getuigenissen, die gebaseerd zijn op dagboekfragmenten en brieven. Van een arts en verpleegsters, van jongens die de kerstverbroedering meemaakten, de pastoor die vertelt over zijn dorp dat mee lijdt, de scheikundige die het gifgas ontwikkelde en de Duitse soldaat die het resultaat voor het eerst zag, een officier die vertelt over een aanval die misliep, een gewonde die een bijzondere vriend verloor. Ze brengen die stenen dichtbij. Dat is wat men hier overal probeert. Het verleden dichtbij te brengen, een gezicht te geven. Men probeert nog steeds onbekenden bekend te maken en soms lukt dat, met voorzichtige opgravingen, de nieuwste technieken en heel veel documentatie.
Luchtfoto’s als de oogst op het land staat helpen loopgraven en bunkers te vinden, de zorgvuldige verslaglegging kan van initialen een naam op een gedenkplaat maken en er een foto bij vinden.
Als laatste het Talbot House in Poperingen. Achter het front. Op weg er naar toe een gedenkteken voor de oorlogspaarden. In Poperingen was een station, een komen en gaan van en naar het front. Soldaten hadden er hun dagen vrij van frontdienst, wat voor alles zorgde wat met zo veel jonge mannen op een plek samenhangt. Om ook voor stichtelijk vermaak te zorgen werd Everyman’s House geopend, gerund door een Padre van de Church of England, Tubby Clayton. Het was er ongedwongen, rangloos, huiselijk en drankvrij. Op zolder een kerk, er achter een tuin, veel boeken, veel thee.
Een goede keus om hier te eindigen. Ook hier veel getuigenissen, een voorbeeld van de concerten die hier veel gegeven werden, handschriften, brieven, en de ruimte nog ongeveer zoals het toen was, zeker op de eerste verdieping en op de zolder. Ik vraag om thee, als toen, en ik krijg een hele pot. In de keuken, want er komt net weer een schoolklas binnen, dan is de keuken rustiger.
De gastvrijheid doet mij denken aan De Flying Angels Clubs, de zeemanshuizen die de Engelsen overal ter wereld runnen.
Daarna naar Lijssenthoek, waar een hospitaal stond. En wie het niet redde ligt daar begraven. Er liggen meer dan acht nationaliteiten, de Duitsers liggen er overal tussen. Ook een groep Chinese arbeiders, veel op dezelfde dag gestorven, in januari 1919, maanden na de wapenstilstand.
Het bezoekerscentrum hier is volledig digitaal. Er is niemand, de parkeerplaats is leeg op mijn auto na, ik vrees niet binnen te kunnen. Maar als ik voor de brede deur sta, zwaait hij open. Binnen weer foto’s, namen, stemmen en verhalen, diavoorstellingen die verschillende aspecten belichten. Bijzondere namen, de jongste van 15 en de oudste van 63 die hier liggen. Het verhaal waarom hier een Amerikaan herbegraven is. Ik dwaal over dit kerkhof, en ik vind F. Germany, en ook een jonge Godwin, die lang voor er een reden was voor een wet met zijn naam hier stierf. Ook hier persoonlijke memento’s: een Mariabeeldje, foto’s, kleine vlaggetjes, een extra gedenksteentje. Prachtige ceders, lege plekken in de rijen van jongens die naar huis werden gehaald. Aan de weg voor iedere dag dat de oorlog duurde, zo breed als het kerkhof is, een stalen paaltje met daarin uitgespaard het aantal doden van die dag. Het verloop van de slag om Ieper is er aan af te lezen.
Een uur later dan gepland vertel ik mijn telefoon dat ik naar huis wil en leidt hij mij keurig naar het noorden. Ik herken nog namen van plekken die ik bezocht, zie rond Ieper monumenten waar ik naast stond, maar dan zit ik op de snelweg. Al rijd ik dwars door de frontstreek, er is vanaf die snelweg niets meer van te zien.
De volgende dag, de woensdag voor Pasen, sluit ik deze bijzondere reis af bij de Mattheus Passion. Wir setzen uns in Traenen nieder.