Not born in the USA 2, Kriebels

Kriebels, dat krijg je er van. Verzekeren gaat lukken, een belangrijk onderdeel. Er zijn vijf of zes geschikte RV’s in de buurt van mijn vliegbestemming, die mogelijk dit weekend al worden bekeken. Heb ik maandag een motorhome? Bijna niet te geloven.

Er is al een medereiziger voor het eerste deel in het diepe zuiden en een zeer ruwe route in potlood. Er zijn goede adviezen, het lijstje met dingen die mee moeten groeit, het lijstje met dingen waar ik aan moet denken groeit. De kaart van de VS, een verder nutteloze overzeiler, krijgt al kreukels en stickertjes. Er is al een route met een waarschuwingsbordje. Bij alles wat ik zie over de VS denk ik nu: ga ik daar straks langs? Ga ik dat in het echt zien? Ik weet, het is nog drie maanden voor ik vertrek. Maar ja, kriebels…

Sneeuw

Het  sneeuwt, het heeft gesneeuwd. Op de radio berichten over wat te doen als je nog moet rijden. En terwijl ik de spruitjes schoon sta te maken schiet me dit te binnen:

Henk zou thuis komen, via Schiphol. Zelf was ik al even terug. Winter 1985 en er werd gewaarschuwd voor sneeuw. In mijn gele wollen jurk ging ik hem halen die avond laat. Terwijl ik op Schiphol aankwam begon het te sneeuwen. Maar na een afwezigheid van meer dan negen maanden interesseerde mij dat geen zier. Ik herinner me nog het gesprek met de twee meiden die naast me stonden te wachten, en hun verbazing over de lange afwezigheid. De wagen stond op een wat verre parkeerplek, en in het licht van de koplampen zagen we twee hazen in het veld, tussen de sneeuw die inmiddels was gevallen. Op de terugweg raakten we gelukkig achter een sneeuwschuiver want het ging die avond hard met de sneeuw.

Sneeuw, ik houd er van.

Not born in the USA 1, de aftrap

00o0o_k3cCTw9IUqM_1200x900

De ESTA is binnen, net nu ik dacht dat het niet ging lukken. Joost mag weten op welke site ik het twee dagen geleden geprobeerd heb, zonder succes. De wereldweken van de KLM kwamen mooi op tijd. Ik heb een retourticket. Nu nog even een RV class B of C op de kop tikken. Wat volgens sommige berichten best te doen is en volgens andere handleidingen ten sterkste wordt afgeraden. Maar huren is geen optie, dat wordt met 90 dagen toch echt te begrotelijk voor een niet werkende.

Al jaren roep ik dat ik eens een paar maanden door Amerika wil reizen. Dit jaar voeg ik de daad bij het woord. Het begin is er. Nu nog eventjes de rest. Er liggen al kaarten, grote vellen met beginnende en snel aangroeiende lijstjes, ik verzamel stukjes uit de krant en artikelen van het net. Ik verzamel adressen van plekken en personen die ik echt wil bezoeken. En ik denk nu al dat ik tijd te kort krijg. Maar goed, dat zien we dan na die 90 dagen wel weer. Voorlopig lig ik ’s nachts wakker van hoe het zal zijn straks, in het voorjaar, aan de andere kant van de plas.

Ik houd u weer op de hoogte. Tips en trucs zijn welkom.

Het gelukkige land

Nog niet zo lang geleden in een land hier niet ver vandaan, leefde een beschaafd volkje. Hun kinderen gingen naar school, de ziekenhuizen waren schoon en effectief, de mensen hadden veel vrijheid om te kiezen door wie ze geregeerd wilden worden. Ook mochten ze zelf bepalen hoe ze hun brood wilden verdienen, en als dat niet lukte werd er toch voor ze gezorgd. De jongeren en de ouderen hoefden niet te werken. En iedereen mocht houden van en, als ze daar prijs op stelden, trouwen met wie ze maar wilden. Het is dan ook niet verbazend dat de inwoners van dat land tot de gelukkigste mensen op aarde behoorden.

Toch waren er in dat land wat vreemde, voor buitenstaanders vaak onbegrijpelijke,  gebruiken. Zo ruimde men eens per voorjaar de zolders en kelders leeg, legde alles op de stoep, hulde zich in oranje kleding en verkocht men elkaar de oude boel.

Als buitenlanders vroegen waar dit op sloeg was het antwoord: dat is zo gegroeid, het is onze traditie, onze cultuur. Het was een onschuldig vermaak, dus men bleef dit jaren- en jarenlang doen, al wist niemand precies wie er ooit mee begon en waarom.

In de wintertijd waren er ook wat tradities, iets minder vrolijk. Zo was er een gebruik waarbij men een deel van de bevolking zwart schilderde. Sommigen kinderen vonden dat eng en ook volwassenen waren er niet altijd blij mee.

Als buitenlanders vroegen waar dit op sloeg was het antwoord: dat is zo gegroeid, het is onze traditie, onze cultuur. Het was een iets minder onschuldig vermaak, maar men bleef dit jaren- en jarenlang doen, al wist niemand precies wie er ooit mee begon en waarom.

Maar rond de jaarwisseling bleek dit gelukkige volkje een duistere kant te hebben. Men had bedacht, ooit, dat de overgang van het ene jaar na het andere alleen plaats kon vinden als er mensenoffers werden gebracht. Alleen dan zou het land gelukkig het nieuwe jaar in kunnen gaan en zou de inwoners onheil bespaard blijven.

Een of twee mensen werden per jaar willekeurig aangewezen als offer, soms waren er, zonder aanwijsbare redenen, meer offers. Wie het zouden worden was van tevoren niet bekend. Het lot wees hen aan. De offerwijze was bijzonder wreed. Tijdens de feesten overal in het land werden de nietsvermoedende mensenoffers van zeer dichtbij bestookt met kleine bommetjes, zodat ze aan het hoofd dodelijk verwond raakten en onder veel pijn stierven. Buiten deze dodelijke offers werden er vele honderden, wel meer dan duizend, vaak jonge mensen aangewezen om verminkt te worden, op dezelfde wijze, met dezelfde bommetjes. Ook zij wisten van te voren niet wat hen te wachten zou staan. Honderd of meer van hen stak men per jaar een oog uit. De offers werden zo voor het leven verminkt, vooral aan hoofd en handen en voor iedereen zichtbaar. Vaak rukte men hen een of meerdere vingers af.

Veel mensen geloofden zo in dit wrede gebruik, dat ze vrijwillig tientallen miljoenen van hun zuurverdiende geld bijdroegen om de folterwerktuigen, de bommetjes, aan te schaffen. Velen gooiden de bommetjes ook zelf, dat spaarde natuurlijk flink op beulen voor dit werk. Buiten de mensenoffers leidde ook de natuur onder dit vreemde gebruik: de bommetjes verduisterden en vervuilden de hemel, de dieren schrokken er van en de bommetjes lieten veel rommel achter. Alsof dit allemaal niet erg genoeg was werden op veel offerplaatsen vuren ontstoken, die soms uit de hand liepen en de hulpdiensten flink werk gaven om er voor te zorgen dat het niet volledig uit de hand zou lopen en het hele land per abuis in een ashoop zou veranderen. Gelukkig waren er dus die mensenoffers, die het allemaal mooi in balans hielden.

Als buitenlanders vroegen waar dit wrede gebruik op sloeg was het antwoord: dat is zo gegroeid, het is onze traditie, onze cultuur. Het was een schuldig vermaak, maar men bleef dit jaren- en jarenlang doen, al wist niemand precies wie er ooit mee begon en waarom.

Er waren mensen in dat land die niet zo geloofden in nut en noodzaak van de mensenoffers, de doden en verminkten. Zij vonden het een wreed en achterhaald gebruik en wilden dat het, net als de doodstraf en andere lijfstraffen, afgeschaft zou worden. Ook het bestuur van dit land, allemaal redelijke en goed opgeleide mensen, geloofde niet in het nut van de offertraditie, maar durfden het toch niet goed aan het af te schaffen. Bang als ze waren door de traditiegetrouwen niet meer verkozen te zullen worden. En de bommenfabrikanten waren natuurlijk helemaal voor het in standhouden van dit voor hen lucratieve gebruik.

Maar op een goede dag in weer een Nieuwjaar dat begon met dood en verderf, besloot de wijze en moedige leider van het land dat het zo niet langer kon. Hij vaardigde, met zijn regering, een wet af die aan de ouderwetse en wrede traditie een eind maakte. De volgende jaarwisseling vreesde de traditiegetrouwe aanhangers van de offerpraktijken dat het niet goed zou gaan met de overgang van het oude naar het nieuwe jaar, dat rampspoed hun deel zou worden.

Er werden nog offervuren aangestoken, maar er vielen toch veel minder offers dan ooit, en er vielen geen doden. Ook werd er niemand blind.

De volgende dag, de eerste dag van het nieuwe jaar zonder mensenoffers, merkten de inwoners dat hun landje nog veilig en rijk was. Sterker: het was er prettiger dan ooit. De lucht was helder, de straten waren schoon, er lagen geen autowrakken of ashopen in de straten.

Al het geld dat de offerpraktijken hadden gekost werd ingezet voor nog betere scholen, ziekenhuizen en werkgelegenheid. De mensen merkten dat ze met hun vrijwillige bijdrage aan de offers ook andere leuke dingen konden doen, zoals vakantie vieren met hun kinderen, of hun huis isoleren.

De ziekenhuizen hadden meer geld voor patiënten, omdat ze de offers niet meer hoefden te verzorgen, en de veiligheidsdiensten vingen meer boeven dan ooit, omdat ze niet bezig hoefden te zijn met te voorkomen dat het land zou afbranden. Het land werd nog gelukkiger dan tevoren en na een paar jaar konden de mensen in dat land zich niet meer voorstellen dat ze ooit zo dom waren geweest te denken dat er mensenoffers gebracht moesten worden tijdens de jaarwisseling.

Wel aten ze nog steeds de vreemde bollen en flappen die bij het gebruik hoorden en dronken ze nog vaak te veel.

Als buitenlanders vroegen waarop dit op sloeg was het antwoord: dat is zo gegroeid, het is onze traditie, onze cultuur. Het was een onschuldig vermaak, dus men bleef dit jaren- en jarenlang doen, al wist niemand precies wie er ooit mee begon en waarom.

En zo leefden ze nog langer en nog gelukkiger.

iu

Een van de jonge mensenoffers die door het lot werd aangewezen een oog te verliezen.