Zaterdagavond vierde ik onverwacht met een prachtige opera in onze hoofdstad. Aansluitend vond ik een slaapplek op een onwaarschijnlijke plek. Een groot pand overvol boeken herbergde die avond vijf personen, met drie verschillende nationaliteiten en vier verschillende geboortelanden. De gesprekken waren licht, de thee en de wijn was goed, het taartje viel in de smaak. Het was een mooie, late avond, gevolgd door een korte nacht.
In de ochtend liep ik onder een grijze hemel op weg naar de tram die mij verder zou brengen. Namijmerend over de gelukkige ontmoeting die ik had, de onwaarschijnlijke gastvrijheid die mij en anderen werd verleend, hoe mooi dat is als mensen zo makkelijk elkaar kunnen ontmoeten, accepteren, waarderen.
Tot ik de hoek omsloeg en werd geconfronteerd met een hoog, streng, blauw gebouw. Op het gemillimeterde (plastic?gras rondom stond een lege picknick-bank. Eromheen een hoog zwart hek. Ervoor drie vlaggen. De stadsvlag met de drie kruizen voor heldhaftigheid, vastberadenheid, barmhartigheid; de pride-vlag om te laten zien dat echt iedereen bij ons in Nederland welkom is; de COA-vlag. Want onze AZC’s willen we liever niet te veel in onze woonbuurt, onze wijk, zodat we ze niet te veel zien, die vluchtelingen uit verre oorden.
Onze barmhartigheid kent grenzen.
Die avond zouden we het begin van de Tweede Wereldoorlog voor ons in Nederland herdenken met twee minuten stilte overal, op veel plaatsen bijeenkomsten met speeches, muziek, gedichten, bloemen, kinderen. Om ons te realiseren dat vrijheid een kostbaar goed is en er grote offers moeten worden gebracht om dat terug te winnen als het wordt verloren.
Maar dan alleen wel die offers die betrekking hebben op òns verlies van vrijheid, ònze nood, ònze honger, ònze gewonden, ònze doden, ònze helden.
Onze herdenking kent grenzen.
