Om half twee word ik wakker. Om twee uur doe ik het licht aan en schrijf de blog van dag vier. Om drie uur hoor ik de eerste vogel in de boom naast mijn kamertje. Dat vroege wakker worden is lastig, want aan het eind van een duikdag ben ik dan gevloerd, een beetje vissen in het boek zoeken of bloggen: de luiken vallen dicht.
Er komen op het resort voortdurend nieuw gasten en de tafel en bootgroepen wisselen daardoor voortdurend. We adopteren een soloreiziger en voegen twee tafels samen. Het leuke van zo’n gezelschap is de zeer bonte samenteling. Dit is een klein resort, er zijn nog geen twintig kamertjes volgens mij. Maar er is een Witrussiche met haar zoontje (die buiten het land verblijft), een Oezbeekse in Tatarstan geborene, Britten, Amerikanen, een drietal met Griekse ouders die nu elders verblijven, onduidelijk is waar precies, en twee Litouwers. Een Italiaanse en een New Yorkers van Italiaanse afkomst en zelf als enige vertegenwoordiger van ons fraaie kikkerland.
De mensen in het resort zijn zonder uitzondering Indonesiërs. Wat best opvallend is, want we zitten hier toch in Nieuwe Guinea, maar een Papoea heb ik nog niet kunnen ontdekken hier.
Wel de tapijthaai, die alleen in dit gebied voorkomt en de fraaie naam Wobbegon draagt. De haai zwom ook nog even los, om zijn huisrots heen. Meestal liggen ze te liggen, vandaar de naam.
Als ik na drie geweldige duiken op deze zonnige dag terug aan wal komt staat daar mijn grote grijze koffer op mij te wachten. Blij dat ik een fris badpak heb voor morgen, mijn camera kan completeren, en mijn visboeken en logboek weer kan raadplegen en bijhouden.
Wel zo moe dat ik dit blog met vertraging schrijf, om acht uur ’s avonds kijk ik bijna dubbel en ben ik weg zodra ik mijn kussen raak.
